Het kostte Engeland ooit een wedstrijd: waarom die reuring over rugnummers?
Hoe komen spelers aan hun rugnummers? In Nederland bestond de vraag of Noa Lang bij PSV met nummer 7 of 10 zou spelen. Toen de 10 toch beschikbaar werd door het vertrek van Xavi Simons, waren er echter al shirts met nummer 7 aan een hoop fans verkocht. Daarom zal de aankoop toch met 7 spelen. In de volksmond een nummer passend bij een vleugelspeler. Wellicht vond Lang nummer 10 aansluiten bij zijn spelmakende kwaliteiten. Maar, de mythische 10, een flitsende 7 of een diepe 9; waar komen die rugnummers eigenlijk vandaan?
De mens bouwt zijn systemen al duizenden jaren op getallen. Al in de Oude Steentijd, minstens 12.000 jaar geleden, turfden onze voorouders op stenen muren om simpele zaken bij te houden. De ontwikkeling maakte echter pas stappen toen ontwikkelde beschavingen echte nummers bedachten. Met grotere groepen kwamen grotere getallen. Dus schreef Oud-Egypte zoals de Romeinen het later ook deden: 2023, werd MMXXIII. Een symbool vertegenwoordigde een getal, en dat werd ‘geturfd’ zo vaak het voorkwam.
De rugnummers die we nu kennen hebben we daarentegen te danken aan Aziatische, Azteekse en Babylonische beschavingen, en later Indiase wiskundigen uit de zevende eeuw. Zij begonnen met het positioneel schrijven van nummers, waar de waarde niet alleen door het getal uitgedrukt werd, maar ook door de positie binnen dat getal: de zeven is anders in 70, 700 en 7000. De belangrijkste ontwikkeling daarin was het getal 0, nooit eerder vertoond. Daardoor kon uiteindelijk ieder getal geschreven worden met een combinatie van de cijfers tussen 0 en 9.
In de negentiende eeuw kwam voetbal dus tot leven in een numeriek paradijs. Zestien eeuwen geleden zou men uit enthousiasme waarschijnlijk zelfs de doelpalen, wedstrijdballen en fans nummeren. Toch kwamen spelers nog gewoon met naakte shirts het veld op. Tijdens eens spel dat lang niet zo dynamisch was als nu, werden de voetballers simpelweg herkend aan hun positie op het veld. Dat ook ‘wissels’ nog niet ingevoerd waren, hielp ook mee. The Economist weet dat de eerste shirtnummers pas officieel opdoemden in 1928.
“Arsenal en Chelsea droegen ze in wedstrijden tegen respectievelijk Sheffield Wednesday en Swansea Town. Het nationale elftal maakten de nummers officieel pas in 1937 eigen. Twee jaar later stemde de Football League Management Committee, het sportorgaan in het land, dat clubs verplicht waren hun spelers met 1 tot en met 11 te nummeren. Toen één wissel werd toegestaan werd 12 daaraan toegevoegd. Na het invoeren van de tweede wissel, werd nummer veertien gekozen. Nummer 13 zou namelijk ongeluk brengen.
Deze 1 tot en met 11 liep parallel aan hoe de kranten de alom aanwezige opstelling (1-)2-3-5 – dat in de praktijk neerkwam op een 5-0-5 – noteerden in hun wedstrijdverslagen. Daarin stond de keeper helemaal bovenaan, en ging het neerwaarts verder. De rechter- en linkerverdediger met nummer 2 en 3. Dan 4, 5 en 6 voor tweede rij verdedigers en de vijf aanvallers droegen 7 tot en met 11, met die twee nummers op de vleugels.
Met name in het traditioneel sterke Engeland waren deze nummers heilig. Als bedenkers van het spel, zou de wereld de Engelsen volgen. Althans, volgens de Engelsen zelf. Hun zelfingenomen trouw aan traditie was namelijk ook reden aan een legendarische nederlaag. Of was het een excuus, om niet toe te geven dat het machtige Engeland voorbijgestreefd was?
Op 25 november 1953 werd namelijk the Match of the Century gespeeld. In het Wembley Stadium in Londen vestigde Hongarije zich als de grootmacht van het globale voetbal. De Magische Magyaren, winnaars van de Olympische Zomerspelen in 1952 en 24 wedstrijden ongeslagen, wonnen met maar liefst 6-3 van de geestelijk vader van het voetbal. Hongarije was in voetballend opzicht enorm ontwikkeld sinds de klassieke 2-3-5 via een Britse wind naar het land overwaaide.
In voetbalboek Inverting the Pyramid van Jonathan Wilson staat echter een opvallender reden opgegeven voor het verlies: de rugnummers. Hugo Meisl, als coach verantwoordelijk voor het Wunderteam van Oostenrijk in de jaren dertig, schreef over de Engelse trots: “Geen tovenaar of professor zou de mal van het Engelse voetbal vernietigen of veranderen.” De rugnummers bleven daarom stoïcijns verbonden aan bepaalde posities, maar ook de verdedigende tactiek was daarop gebaseerd. In conservatief Engeland dekte je nu eenmaal altijd hetzelfde rugnummer, aangezien dat verbonden was aan de positie van je tegenstander.
Vreemde getallen
Niemand in Engeland had kunnen denken dat het voetbal zich in Hongarije anders ontwikkelde. Zij speelden met drie verdedigers, in plaats van vijf, en vier middenvelders. En de nummers kwamen niet overeen met Engelse tactieken. Aanvallende middenvelder Nándor Hidegkuti, die een hattrick scoorde, speelde met spitsennummer 9, hij was daardoor letterlijk een ‘valse spits’. Zijn verdediger Harry Johnston durfde zijn post niet te verlaten en gaf Hidegkuti alle vrijheid om de wedstrijd van zijn leven te spelen. Want, Engeland verdedigde op rugnummers. “Rechtsvoor nummer 7 staat tegenover linksback nummer 3. En de centrale verdediger, nummer 5, komt tegenover de spits met nummer 9”, schrijft Wilson. En Johnston was niet de enige die moeite had de juiste man te vinden om te dekken.
Als Engeland altijd zo eigenwijs was gebleven, hoe zouden ze dan gespeeld hebben tegen het Argentinië van het WK in 1978? Daar werden de spelers, waarschijnlijk om geruzie om nummers te voorkomen in de temperamentvolle selectie, op alfabetische volgorde genummerd. Daarom speelde eerste keeper Ubaldo Fillol met nummer 5. Middenvelder Norberto Alonso had nummer 1 op zijn rug staan. Vreemde nummers vind je ook in Mexico. Daar krijgen spelers aan het begin van het seizoen een vast nummer, van het eerste tot de lagere elftallen. Mocht iemand gedurende het seizoen doorstromen, dan behoud die speler dat rugnummer.
Dit maakte dat Ajacied Edson Álvarez tijdens zijn debuutjaar bij het Mexicaanse América met rugnummer 282 speelde. Maar van dergelijke getallen kijken inmiddels zelfs de Engelsen niet meer op. Ze hebben zelfs hun eigen voorbeeld rondlopen. Trent Alexander-Arnold kreeg als jeugdspeler nummer 66 van materiaalman Lee Radcliffe. “Als ze in het eerste team komen, vragen ze vaak om een lager nummer. Maar hij zal eraan gehecht zijn geraakt. Trent heeft nooit gevraagd om een ander nummer”, zegt Radcliffe op de Liverpool-website over het ongebruikelijke rugnummer.
Uiteindelijk is het rugnummer door de jaren heen doordrenkt met traditie en bijgeloof. Allereerst door de Engelsen, die nummers linkten aan posities. Later door persoonlijk bijgeloof: zoals het nummer 13 vroeger ongeluk zou brengen, wilden spelers misschien hun geluksgetal dragen wanneer zij het veld betraden. En uiteindelijk ook door de culturele kracht van helden. Cristiano Ronaldo mocht van Sir Alex Ferguson bij Manchester United in de voetsporen treden van zevens als George Best, Eric Cantona en David Beckham, om de jonge ster een plicht tot grootsheid te geven, daarna maakte hij miljoenen jonge voetballers idolaat van het nummer door zich te manifesteren als CR7 en een van de beste spelers ooit.
Eerder streken spelers als Pelé en Maradona een magische gloed over de 10, waardoor een speler als Messi later geen ander nummer toegewezen kon kregen. Zo werd het rugnummer een getal dat meer vertelt dan duizend woorden. Ook voor de mindere goden als Noa Lang, die met evenveel trots het nummer 7 kan dragen. Zoals Cristiano en andere helden voor hem. En misschien is zijn situatie een voorteken van de traditie, die Lang eerst wil laten bewijzen het nummer 10 waardig te zijn door zijn beoogde rol als creatieve spelmaker van PSV waar te maken.